Jeremiah 33

1Voorts geschiedde des Heeren woord ten tweeden male tot Jeremia, als hij nog in het voorhof der bewaring was opgesloten, zeggende:
 nog in het voorhof Zie boven Jer 32:2-3 .
2Zo zegt de Heere, Die het doet, de Heere, Die dat formeert, opdat Hij het bevestige, Heere is Zijn Naam;
 doet, Te weten hetgeen Hij door mij openbaart en belooft aangaande de herstelling van Jeruzalem en zijne kerk; zie Exo 3:14-15 . Anders: haar [namelijk van Jeruzalem en zijne kerk, waarvan in het voorgaande en volgende gesproken wordt] maker die haar formeert, of haar formeerder, enz., de zin opeen uitkomende.
3Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, en Ik zal u bekend maken grote en vaste dingen, die gij niet weet.
 Roep tot Mij, Dat is, bid vuriglijk, gij mijn volk, of, gij Jeremia, die gij hier gevangen zit; zie Job 36:13 .
,
 vaste dingen, Die vast bij mij besloten is, ja in mijnen raad als opgesloten zijn, en daarom vast en zeker gaan. Vergelijk Deu 32:34 .
4Want zo zegt de Heere, de God Israëls, van de huizen dezer stad, en van de huizen der koningen van Juda, die door de wallen en door het zwaard zijn afgebroken:
 stad, Niettegenstaande [wil de Heere zeggen] dat de staat dezer stad en harer inwoners zo ellendig zal zijn, dat zij buiten alle menselijke mogelijkheid van herstelling zal wezen, nochtans zal Ik haar herstellen gelijk volgt vs.6.
,
 wallen Dat is, die haast en zekerlijk zullen afgebroken worden, als de Chaldeën van hun opgeworpen wallen of bolwerken door krijgsmiddelen en gewapenderhand [vergelijk Eze 26:9 ] , de stad zullen hebben ingenomen. Vergelijk boven Jer 32:24 . Anders: tot de wallen en tot het zwaard; dat is, de huizen die afgebroken zijn, om bolwerken daarvan tegen den vijand te maken en tegenweer daaruit te doen.
5Er zijn er wel ingekomen, om te strijden tegen de Chaldeen, maar het is om die te vullen met dode lichamen van mensen, die Ik verslagen heb in Mijn toorn en in Mijn grimmigheid; en omdat Ik Mijn aangezicht van deze stad verborgen heb, om al hunlieder boosheid.
 Daar zijn er wel Te weten, zegt de HEERE, uit vs.4.
,
 ingekomen, In de stad Jeruzalem, om die tegen de belegeraars te beschermen, gelijk men tegen tijd van belegering de hoofdsteden met kloeke krijgslieden pleegt te vervullen.
,
 die te Chaldeën, die niets zoeken dan te doden en te moorden. Anderen verstaan de huizen; dat is, [zo zij verklaren] huisgezinnen, waarvan in vs.4.
,
 vullen Dat is, te verzadigen, dat zij hun moed koelen door het ombrengen der Joden. Aangaande zulk een gebruik des woords vervullen, vergelijk Exo 15:9 ; Job 16:10 , met de aantekening.
,
 Ik verslagen heb Door het zwaard der Chaldeën verslaan zal, in plaats dat zij de Chaldeën [om zo te spreken] tegen mijn dank menen te verslaan.
,
 omdat Ik Mijn Anders: om welker [te weten huisgezinnen] alle boosheid Ik mijn aangezicht van deze stad verborgen heb.
,
 aangezicht Zie Deu 31:17 .
,
 hunlieder boosheid Der inwoners.
6Zie, Ik zal haar de gezondheid en de genezing doen rijzen, en zal henlieden genezen, en zal hun openbaren overvloed van vrede en waarheid.
 haar de Der stad Jeruzalem en mijner kerk.
,
 gezondheid Of, een pleister en medicijn opleggen; zie boven Jer 30:13 , Jer 30:17 .
,
 henlieden genezen, De inwoners van Jeruzalem en leden mijner kerk.
,
 openbaren Onvoorziens, en daar het buiten alle hoop scheen te zijn.
,
 vrede en waarheid Door den Messias; vergelijk Joh 1:17 . Anders: een bestendigen, vasten, of gewissen vrede.
7En Ik zal de gevangenis van Juda en de gevangenis van Israël wenden, en zal ze bouwen als in het eerste.
 bouwen Zie boven Jer 31:28 .
,
 in het eerste Of, in den beginne; alzo ook vs.11, dat is, gelijk tevoren.
8En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben; en Ik zal vergeven al hun ongerechtigheden, met dewelke zij tegen Mij gezondigd en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben. 9En het zal Mij zijn tot een vrolijken naam, tot een roem, en tot een sieraad bij alle heidenen der aarde; die al het goede zullen horen, dat Ik hun doe; en zij zullen vrezen en beroerd zijn over al het goede, en over al den vrede, dien Ik hun beschikke.
 het zal Mij zijn Of, zij, namelijk, Jeruzalem en mijne kerk.
,
 vrolijken Hebreeuws, naam der vrolijkheid; dat is, die mij zeer aangenaam is en verheugt.
,
 naam, Vergelijk Deu 26:19 , met de aantekening.
,
 hun Jeruzalem, mijne kerk.
,
 beschikke Hebreeuws, make, doe.
10Alzo zegt de Heere: In deze plaats (waarvan gij zegt: Zij is woest, dat er geen mens en geen beest in is), in de steden van Juda, en op de straten van Jeruzalem, die zo verwoest zijn, dat er geen mens, en geen inwoner, en geen beest in is, zal wederom gehoord worden,
 zegt Gelijk boven Jer 32:43 .
11De stem der vrolijkheid en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid, de stem dergenen, die zeggen: Looft den Heere der heirscharen, want de Heere is goed, want Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid! de stem dergenen, die lof aanbrengen ten huize des Heeren; want Ik zal de gevangenis des lands wenden, als in het eerste, zegt de Heere.
 heirscharen, Zie 1Ki 18:15 .
,
 lof aanbrengen Of, dankzegging, lofoffer, dankoffer.
,
 de gevangenis des lands Of, de gevangenen des lands doen wederkeren; alzo onder vs.26, en elders dikwijls.
,
 als in het eerste, Dat is, dat zij uit de gevangenschap wedergekomen zijnde, vrediglijk in dit land wonen, gelijk tevoren; vergelijk vs.7.
12Zo zegt de Heere der heirscharen: In deze plaats, die zo woest is, dat er geen mens, zelfs tot het vee toe, in is, mitsgaders in al derzelver steden, zullen wederom woningen zijn van herderen, die de kudden doen legeren.
 zullen wederom Hebreeuws, zal ene woning zijn, enz.
,
 legeren Of, nederliggen; een teken van vredigen toestand en welbestelde regering in het land, gelijk ook het volgende. Vergelijk boven Jer 31:24 .
13In de steden van het gebergte, in de steden der laagte, en in de steden van het zuiden, en in het land van Benjamin, en in de plaatsen rondom Jeruzalem, en in de steden van Juda, zullen de kudden wederom onder de handen des tellers doorgaan, zegt de Heere.
 tellers doorgaan, Dat is, des vertienders, die het tiende schaap of geit met de roede sloeg en den Heere afzonderde. Zie hiervan Lev 27:32 , en Eze 20:37 .
14Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik het goede woord verwekken zal, dat Ik tot het huis van Israël en over het huis van Juda gesproken heb.
 goede woord Dat is, genadige en zegenrijke belofte van Christus, in welken alle beloften ja en amen zijn; 2Co 1:20 .
,
 verwekken zal, Of, bevestigen, daarstellen; dat is, houden, gelijk wij spreken.
,
  tot het huis van Israël Of, over, van.
15In die dagen, en te dier tijd zal Ik David een SPRUIT der gerechtigheid doen uitspruiten; en Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde.
 SPRUIT der gerechtigheid Zie boven Jer 23:5 .
,
 recht en gerechtigheid doen op aarde Gelijk een koning; zie boven Jer 23:5 .
16In die dagen zal Juda verlost worden, en Jeruzalem zeker wonen; en deze is, die haar roepen zal: De Heere, onze GERECHTIGHEID.
 In die dagen zal Juda verlost worden, Zie boven Jer 23:6 .
,
 HEERE, onze GERECHTIGHEID Te weten de Heere Christus, die zijne kerk zal roepen; te weten uitwendig door de predikatie van het Evangelie, en inwendig door de krachtige werking van zijn Heiligen Geest, en zijn genadewerk in hen voltrekken tot het einde toe. Zie boven Jer 23:6 .
17Want zo zegt de Heere: Aan David zal niet worden afgesneden een Man, Die op den troon van het huis Israëls zitte.
 afgesneden een Man, Zie 1Ki 2:4 . Met deze en de volgende woorden, die van den staat van het Oude Testament, [belangende het koninkrijk en priesterdom] ontleend zijn, wordt [gelijk elders] te kennen gegeven de bestendigheid en onveranderlijkheid van het koninkrijk en priesterdom van onzen Heere Jezus Christus. Zie Luk 1:32-33 ; Heb 7:1-3 , Heb 7:11-12 , Heb 7:15-17 , Heb 7:24 , Heb 7:28 , enz.; die daarenboven onder zich heeft, niet alleen de herders en leraars zijner kerk, maar ook al derzelver leed, die Hij allen tot koningen en priesters gemaakt heeft, waarom ook zijne kerk een koninklijk priesterdom genoemd wordt. Zie 1Pe 2:5 , 1Pe 2:9 ; Rev 1:6 , en Rev 5:10 ; idem Rom 12:1 ; Heb 13:15-16 .
18Ook zal den Levietischen priesteren, van voor Mijn aangezicht, niet worden afgesneden een Man, Die brandoffer offere, en spijsoffer aansteke, en slachtoffer bereide al de dagen.
 al de dagen Dat is, voor altijd.
19En des Heeren woord geschiedde tot Jeremia, zeggende: 20Alzo zegt de Heere: Indiën gijlieden Mijn verbond van den dag; en Mijn verbond van den nacht kondt vernietigen, zodat dag en nacht niet zijn op hun tijd;
 verbond van den dag; Dat is, de orde, die Ik op de beurten en het gevolg van dag en nacht gesteld heb; vergelijk Gen 8:22 ; Psa 89:37-38 , en Psa 119:89-91 , en boven Jer 31:35-36 .
21Zo zal ook vernietigd kunnen worden Mijn verbond met Mijn knecht David, dat hij geen zoon hebbe, die op zijn troon regere, en met de Levieten, de priesteren, Mijn dienaren.
 met de Levieten, Versta hierbij het verbond met enz.
22Gelijk het heir des hemels niet geteld, en het zand der zee niet gemeten kan worden, alzo zal Ik vermenigvuldigen het zaad van Mijn knecht David, en de Levieten, die Mij dienen.
 de Levieten, Anders: der Levieten; te weten het zaad.
23Voorts geschiedde des Heeren woord tot Jeremia, zeggende: 24Hebt gij niet gezien, wat dit volk spreekt, zeggende: De twee geslachten, die de Heere verkoren had, die heeft Hij nu verworpen? Ja, zij versmaden Mijn volk, zodat het geen volk meer is voor hun aangezicht.
 gezien, Dat is, gemerkt of gehoord.
,
 dit volk Te weten de spottende Joden, die Gods beloften verachtten en tegen zijne oordelen murmureerden, of, [gelijk sommigen] de goddeloze Chaldeën en andere heidenen, op wie zij voornamelijk de laatste woorden van dit vs. duiden.
,
 spreekt, Hebreeuws, spreken; gelijk dikwijls.
,
 twee geslachten, Juda en Israël, van wie boven gesproken is. Anderen verstaan Juda en Benjamin.
,
 meer is voor hun aangezicht Of, weder zal worden; omdat zij zo gering en ellendig waren, dat er naar hun oordeel gene hoop was van herstelling, zulks dat er geen andere rekening op te maken was dan dat zij zouden vergaan en teniet worden; vergelijk onder Jer 48:2 , Jer 48:42 .
25Zo zegt de Heere: Indiën Mijn verbond niet is van dag en nacht; indien Ik de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld heb;
 verbond niet is van dag en nacht; Zie vs.20. Deze dingen herhaalt God tot oprichting en versterking zijner gelovigen, willende zeggen, hoezeer ook deze zaak buiten alle menselijke mogelijkheid moge zijn, dat zij nochtans zo weinig zou feilen als het gevolg van dag en nacht op elkander, enz.
,
 ordeningen Zie boven Jer 31:35-36 .
26Zo zal Ik ook het zaad van Jakob en van Mijn knecht David verwerpen, dat Ik van zijn zaad niet neme, die daar heerse over het zaad van Abraham, Izak en Jakob; want Ik zal hun gevangenis wenden en Mij hunner ontfermen.
 heerse Dit is wel eerst vervuld in Zerubbabel en andere volgende regenten van Davids geslacht, maar voornamelijk en geestelijk in onzen Heere Jezus Christus, Davids Spruit, en den eeuwigen Koning zijner kerk.
Copyright information for DutSVVA